Beschrijving:
De Rugstreeppad is een middelgrote pad met een kop-romp-lengte van 40 - 70 mm
voor de mannetjes en 50 - 80 voor de vrouwtjes. De kop is breder dan lang. De
pupillen zijn bij daglicht horizontaal elliptisch van vorm, de iris is citroengeel
tot groen van kleur. Op de rug domineren bruine, grijze, gelige of groene grondkleuren.
Dikwijls is een patroon van donkere vlekken aanwezig. Over het midden van de
rug loopt een gele streep die tussen de ogen begint en tot op het achterlichaam
door loopt. Mannetjes hebben forsere voorpoten dan de vrouwtjes en hebben een
grote kwaakblaas onder de keel. De keel van de mannetjes is blauwig, van de
vrouwtjes vuilwit van kleur.
Leefgebied:
De Rugstreeppad is een pioniersoort van open, warme en droge gebieden. Hij heeft
een voorkeur voor gebieden met een losse en zandige bodem. Hieraan voldoen de
zandbanken in beek- en rivieruiterwaarden, kustduinen en zandverstuivingen in
het binnenland, heidelandschappen en zand- en grindafgravingen. Zodra het leefgebied
begroeid en dus beschaduwd raakt, trekt het dier weg. Overdag verschuilen de
padden zich in zelf gegraven holen, holen van knaagdieren, onder stenen en ook
wel in muurspleten. Hun winterkwartier ligt bij voorkeur in hellingen op het
zuiden. Zowel de schuilplaatsen als het winterkwartier liggen niet meer dan
20 meter van het water vandaan. Het water is meestal ondiep, vegetatieloos tot
arm aan vegetatie. Vaak zijn het tijdelijke watertjes waarin geen andere dieren
leven, zodat zij weinig vijanden hoeven te vrezen en de kans op een succesvolle
metamorfose groot is. In gevangenschap werd een Rugstreeppad 17 jaar oud.
Voedsel:
Het voedsel bestaat uit: vliegen, mieren, kevers, wantsen, cicaden en spinnen.
Voortplanting:
De dieren worden na de tweede overwintering geslachtsrijp.
De voortplantingstijd duurt van april tot augustus. Per jaar zijn tot 3 eierafzettingsperioden
mogelijk, afhankelijk van overvloedige regen. De vrouwtjes blijven voor de paring
slechts kort in het water. Ze zetten de eiersnoeren van 1 - 2 m lang en 4 -
6 mm dik, die 2800 tot 4 000 zwarte eieren kunnen bevatten, rechtstreeks af
op de bodem op een diepte tot 20 cm. De embryonale ontwikkeling is in 2 tot
14 dagen voltooid.
De larven:
Bij het verlaten van het ei is de larve 6 - 8 mm groot. Ze kunnen uiteindelijk
tot 32 mm groot worden. De metamorfose is na 3 - 12 weken voltooid. De larven
leven van dood organisch materiaal, van algen en van delen van hogere planten.
De larven kunnen kortstondig water-temperaturen van 40 graden verdragen. De
zwarte larven leven vooral op de bodem van het water. Ze leven veelal solitair
en zoeken beschutting in oneffenheden in de bodem. Vlak voor het einde van de
metamorfose wordt de rugstreep zichtbaar. Pas gemetamorfoseerde Rugstreeppadden
hebben een kop-romp-lengte van 6 - 13 mm.en zijn aanvankelijk dagactief, later
ook nachtactief. Om uitdrogen te voorkomen, zitten de dieren vaak dicht tegen
elkaar aan.