De Gewone pad behoort tot de familie: Echte Padden - Bufonidae en tot het geslacht Bufo. Van de familie zijn 25 geslachten bekend en 340 soorten. In Europa komen 3 soorten voor van het geslacht Bufo, dat wereldwijd 206 soorten omvat, te weten de Gewone pad - Bufo bufo, de Rugstreeppad - Bufo calamita en de Groene pad - Bufo viridis, die in Nederland niet voorkomt.
Beschrijving:
De Gewone pad is een middelgrote tot grote plompe pad, die hier een maximale
kop-romp-lengte van 90 (mannetjes) tot 110 (vrouwtjes) bereiken. De pad heeft
een brede kop. De pupil is horizontaal elliptisch, waarbij de iris koper- tot
roodgoudkleurig is. De droge huid is bedekt met vele grotere wratten. De huid
op de rugzijde heeft een bruinachtige of roodbruine onderkleur. Of een pad geslachtsrijp
is, hangt af van zijn grootte, in mindere mate van zijn leeftijd. De mannetjes
zijn dan 3 tot 6 jaar oud. De vrouwtjes zijn vaak ouder.
Leefgebied:
De gewone pad is een soort die nagenoeg alle klimaten, landschappen en leefgebieden
in Europa bewoont. Hij heeft een voorkeur voor bosschages, maar is ook in meer
open gebieden en zelfs midden in steden te vinden. Hij woont in zelf gegraven
holletjes, in voegen in muren, in holletjes tussen boomwortels, in holtes onder
platte stenen, enz. De overwinteringsplaatsen, waar de dieren van oktober/november
tot februari/maart gebruik van maken, liggen doorgaans dieper in de grond. De
mannetjes begeven zich over het algemeen niet verder dan 500 m van het water,
de vrouwtjes trekken wel verder weg tot hooguit zo'n 1400 m.
Voedsel:
Kevers, springstaarten, spinnen, vliegen, mieren en duizendpoten maken deel
uit van het voedsel van de gewone pad, al naar het seizoen en zijn vestigingsplaats.
Voortplanting:
Tussen eind februari/eind maart trekken de padden naar de voortplantingswateren.
Dit zijn doorgaans de wateren waar zij zelf het leven als larve hebben doorgebracht.
Eerst komen de niet gepaarde mannetjes, vaak binnen enkele dagen gevolgd door
reeds gepaarde vrouwtjes die hun partner op de rug meevoeren. De trek begint
bij het invallen van de schemering en eindigt na middernacht en wordt positief
beïnvloed door vochtige, warme weersomstandigheden. De 3 tot 5 m lange
en 5 - 8 mm dikke dubbele eisnoeren worden om rietstengels of takjes heen gespannen.
Die snoeren bevatten 3000 tot 8000 eitjes, in 2 - 4 rijen gerangschikt. De legsels
worden vaak dicht bij elkaar aangetroffen op een plaats waar de zon goed schijnt
- op de noordoever. Terwijl de vrouwtjes slechts 3 - 6 dagen in het water blijven,
kan men afzonderlijke mannetjes nog tot juni/juli in het water horen roepen.
Tijdens het verblijf in het water zijn de dieren dag- en nachtactief, in de
zomer zijn zij alleen actief op regenachtige nachten.
De larven:
De embryonale ontwikkeling duurt 2 - 3 weken, waarna de pikzwarte larven van
3 - 5 mm uit het ei komen. Ze bereiken een totale lengte van 40 mm. De metamorfose
is tussen begin juni en begin juli voltooid. Als de juveniele dieren massaal
het land op gaan, hebben zij een lengte van 7 - 12 mm. Juveniele padden zijn
tot de herfst van hun metamorfosejaar dagactief. Daarna worden ook zij nachtactief.