Gele lis.
Dit is een van de mooiste wilde bloemen en hij is gelukkig nog algemeen langs
de waterkant. In de modderige bodem zit een dikke en vlezige wortelstok, die
heel lang kan worden. De bloem heeft een ingewikkelde bouw. We zien duidelijk
zes slippen: drie grote, die naar beneden gebogen zijn en drie kleine, die rechtop
staan. Op iedere grote slip rust een bladvormig stempel. De drie stempels zitten
samen vast op een lange en dunne stijl, die binnenin de bloem zit. De bloem
zelf is erg diep en onderin wordt de honing afgescheiden. Lissen krijgen veel
bezoek van hommels. Om bij de honing te kunnen komen moeten ze tussen een naar
beneden gebogen slib en de stempellob door kruipen. Als ze dat doen drukken
ze met hun ruige rug een driehoekig slipje om, dat aan de binnenkant van de
stempellob zit. Trekken ze zich uit de bloem terug dan komt het slipje weer
op zijn plaats.
Het vernuftige is nu, dat van de hele stempellob alleen het kleine stukje onder
het slipje gevoelig is voor stuifmeel. De hommel kan dus alleen bij het naar
binnengaan stuifmeel aan de stempel afgeven, dat dus van een andere bloem afkomstig
is.
In de zomer rijpen de grote groene doosvruchten, die in het najaar openspringen.
Er zitten drie rijen zaden in. Ieder zaad drijft, doordat het omgeven is door
een kurkhuidje. In de loop van de winter rot dit kurkhuidje weg en het zaad
zinkt naar de bodem, waar het in de modder kan gaan kiemen.